Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], De bergen [19]beven voor Hem, en de heuvelen [20]versmelten; en de aarde [21]licht zich op voor Zijn aangezicht, en de wereld, en allen, die daarin wonen. 19. Of, schudden van Hem. 20. Verg. Micha 1:4; Amos 9:13. 21. Gelijk in de aardbevingen pleegt te geschieden. Anders: de aarde brandt voor zijn aangezicht. De zin is, indien het God den Heere beliefde, Hij kon wel de ganse wereld met vuur verbranden, gelijk Hij eertijds Sodom en Gomorra gedaan heeft; of, Hij kan de aarde van droogte en van dorheid doen verbranden en tot as worden. Zie 2 Sam.5:20.